Vierentwintig
Het rijtuig verliet de ruwe plattelandsweggetjes en sloeg de drukke hoofdweg naar Cork in. Julia wist dat ze de stad naderde toen ze het aantal weldoorvoede Engelse soldaten langs de weg zag – sinds januari waren er in totaal vijftienduizend méér in Ierland, met dank aan Lord Clarendon. Ze had op het einde van de invasie gehoopt toen de gerechtelijke onderzoekscommissie verklaarde dat iedere moord die zij had onderzocht, verband hield met landkwesties, in het bijzonder met uitzetting van families die al wanhopig waren. Zoals opperrechter Lord Blackborn formuleerde: ‘Het motief was de ongeciviliseerde gerechtigheid van de wraak.’ Clarendon antwoordde hier natuurlijk op dat Ierland in een toestand van slavenoorlog verkeerde; dit was een slavenopstand die de kop ingedrukt moest worden. Vervolgens had hij meer troepen gestuurd: alleen al in Dublin was er tienduizend man bij gekomen op oorlogsschepen die in de baai van Cork voor anker lagen.
Julia zuchtte en keek uit het raam. Een mistige juniregen had een glinsterend laagje op de heggen achtergelaten; velden vol wilde bloemen wiegden in de wind. De bomen waren inmiddels vol met glanzende bladeren, hoewel vogels en wilde dieren ontbraken en in kleine dorpen te zien was dat de bomen tijdens de winter ontschorst waren. De soldaten van de Ierse rebellie bleven een uitgemergeld, haveloos zootje, maar ze bevroren nu tenminste niet meer. Tijdens de afgelopen lange winter leken overal ter wereld landen in beweging te komen. Door de opstand in Sicilië was de koning gedwongen het verzoek om een grondwet in te willigen; ook de bewoners van Piedmont hadden zich van een grondwet verzekerd. Koning Louis Philippe van Frankrijk was naar Engeland gevlucht na een volksopstand die bijna zonder bloedvergieten verliep. Er was een republiek uitgeroepen met Lamartine, de dichter, als minister van Buitenlandse Zaken. De Engelse kranten bagatelliseerden elke vergelijking met Ierland, maar de Ierse kranten verheugden zich in de triomf van het Franse volk en vierden die overal in het land met vreugdevuren. Mitchel had hiervan geprofiteerd door de Engelsen de volle laag van zijn retoriek te geven en tegelijkertijd de Ierse Confederatie, de nieuwste arm van Jong Ierland, op te roepen militaire druk uit te oefenen op de Britse regering om onmiddellijk de Unie af te schaffen en een Iers parlement in te stellen. Dit was het enige dat Ierland nog kon redden van de totale verwoesting, hield hij vol. Julia bewonderde zijn hartstocht.
Hij was zo gefrustreerd geweest toen de massale bijeenkomst van de aanhangers van het chartisme* in Engeland – geleid door Feargus O’Conner, de Ierse voorstander van de Afschaffing – op niets was uitgelopen. De mars was bij de brug over de Theems tegengehouden door negenduizend soldaten en batterijen veldartillerie, samen met speciaal aangestelde officieren. Ze waren tot een compromis gekomen: de massale bijeenkomst werd afgeblazen in ruil voor een besloten bijeenkomst op een later tijdstip. Nu de massa verspreid en de vergadering aan het oog van het publiek onttrokken werd, verminderde de aanhang van de chartisten drastisch. Alweer een klap voor de Ierse zaak.
Woedend – altijd woedend – had John Mitchel met Jong Ierland gebroken; samen met Fintan Lalor had hij een partij gevormd die gewijd was aan gewapende rebellie, te beginnen met een staking tegen hoge huren. Een later artikel, waarin hij voorstelde de armenbelasting niet langer te betalen, betekende het einde van zijn vriendschap met Charles Duffy. Duffy hield onvermurwbaar vol dat de armenbelasting, hoe ellendig deze ook was, het enige was wat duizenden berooide Ieren nog in leven hield; hij eiste dat John zijn voorstel schriftelijk zou herroepen. John weigerde dit, vertrok en richtte zijn eigen krant op, The United Irishman, waarin hij onvermoeibaar opriep tot rebellie en Engeland kwaad maakte met bedreigingen en beledigingen. Het was onstuimige kletspraat, maar Julia moest toegeven dat ze zich heimelijk vermaakt had toen hij Lord Clarendon ‘Hare Majesteits Opperbeul en Algemene Slachter van Ierland’ noemde.
De anderen gingen door. Julia vergezelde Thomas Meagher en William naar de Music Hall in Abbey Street toen ze solliciteerden om in dienst van de Gewapende Nationale Garde te komen. Daar brachten de mannen in herinnering dat de Amerikanen bezig waren een Ierse Brigade te werven en dat een derde van het Britse leger uit Ieren bestond. Binnen enkele dagen werden beide mannen gearresteerd vanwege het houden van opruiende toespraken. Ook John werd gearresteerd, wegens het schrijven van zijn artikelen; maar alle drie de mannen betaalden borgtocht en gingen onmiddellijk weer aan het werk. Thomas en William waren van plan naar Parijs te gaan met een brief voor Lamartine, in de hoop dat hij de Ierse zaak zou steunen, en John bleef enorme menigten toespreken die naar zijn kreet ‘Te wapen, in Gods naam!’ kwamen luisteren. Er was echter niet veel waarmee ze zichzelf konden bewapenen; verschillende schepen uit Amerika waren in beslag genomen toen er geweren aan boord ontdekt waren.
Nu de rechtszaak voorbij was, was Julia uitgeput – en verbitterd over de straf die John gekregen had – maar ze wist dat ze naar Cork moest gaan. De Britse regering had zware druk op Rome uitgeoefend en paus Pius IX, voorheen de ruimdenkende paus genoemd, had de Ierse priesters berispt om hun betrokkenheid bij de politiek en alle verdere politieke activiteiten verboden. Priesters werden overgeplaatst, religieuze ordes werden ontbonden en kloosters gesloten. Haar dierbare vriend pastoor Kenyon was openlijk aanhanger van Jong Ierland en velen rekenden op zijn leiding, maar hij was spoorloos verdwenen. Julia maakte zich zorgen om Barbara; en wat zou er met Patrick en het kind gebeuren?
Eindelijk reden ze de lange kronkelweg op naar het klooster dat grauw en bouwvallig boven op de heuvel stond. Het hek stond open – beter gezegd: het was uit de scharnieren geraakt – en ze reden rechtstreeks de binnenplaats op. Julia klom zonder hulp uit het rijtuig en vroeg de koetsier de kist met voorraden achterom naar de keuken te brengen. Ze klopte op de voordeur en duwde die toen open.
‘Hallo!’ riep ze terwijl ze haar hoedenspelden losmaakte. ‘Barbara?’
Barbara kwam met uitgestrekte armen de trap af. ‘Julia! God zij dank dat je er bent! Kom binnen, kom binnen!’ Ze nam haar vriendin bij de arm en leidde haar de studeerkamer in. ‘Abban zag je al aankomen. Hij is thee voor ons aan het zetten.’
Julia keek de studeerkamer rond en zag de koude haard, de dichtgetimmerde ruiten en door water kromgetrokken schuiframen. Ze hoorde de stilte. ‘Waar is iedereen?’ Ze legde haar hoed op het bureau.
‘De meesten zijn bij de Heer,’ zei Barbara zonder omhaal. ‘We zijn zwaar getroffen door de koorts. Alleen zuster James en ik zijn er nog om alles te leiden. En Abban natuurlijk – God zegene hem.’
‘En meneer O’Malley dan? En het kindje?’
Barbara draaide zich om en keek haar aan. ‘Dus je hebt mijn brief niet gekregen? Over Patrick?’
Julia ging zitten. ‘Nee.’
‘Hij is vlak na Pasen gestorven.’ Ze zuchtte en ging ook zitten. ‘Ik vroeg me al af waarom ik niets van jou gehoord had,’ voegde ze eraan toe. ‘Ik dacht dat je misschien weer op reis was, misschien wel naar Engeland, na alles wat er gebeurd is.’
‘Ik ben niet veel thuis geweest,’ zei Julia verontschuldigend. ‘En de post is niet betrouwbaar meer.’
‘Ik had je nog een keer moeten schrijven.’
Julia schudde haar hoofd. ‘Het is jouw schuld niet. Ik… Was het de koorts?’
‘Aye. Maar hij had het in orde gemaakt met God; hij had rust.’
‘En hoe is het met het kindje?’
‘Hij leeft, al weet ik niet hoe lang nog. Zijn voedster is gestorven, maar Abban is naar de stad gegaan en heeft een geit gestolen, zo onder hun Engelse neuzen vandaan! Moge God het hem vergeven,’ voegde ze er berouwvol aan toe.
‘Heb je wat van Grace gehoord? Weet zij het?’
‘Ik heb haar nog niet geschreven.’ Barbara keek naar haar handen. ‘Er is hier zo veel gebeurd, kort na elkaar. En we hebben zo lang niets van haar gehoord; alleen die ene brief waarin stond dat ze aangekomen was, en die heeft er maanden over gedaan.’ Ze zuchtte. ‘Maar ik weet dat ik het moet doen. Ze is vast doodongerust.’
‘Ik heb haar geschreven.’ Julia fronste haar voorhoofd. ‘Ik heb haar verteld dat alles goed ging, dat ik jou in de lente zou opzoeken en haar vader en zoon snel naar haar toe zou sturen.’
‘Ik breng hem wel.’ Abban duwde een primitieve theekar de kamer in. ‘En daarna kom ik weer terug.’
‘Jij met je ene been kunt een klein, ziekelijk, blind kind en een koppige geit niet met een schip naar Amerika brengen,’ voerde Barbara aan.
‘Dat kan ik en dat zal ik, mens!’
‘Dat kun je niet! Hij maakt zich druk en spuugt dan zijn eten uit, hij wordt voortdurend ziek. Dat overleeft hij niet, Abban, dat weet je best! Misschien overleef jíj het niet eens.’
‘Barbara heeft gelijk,’ viel Julia haar in de rede. ‘Jij kunt hem niet wegbrengen, Abban. Dat heeft helemaal geen zin.’
‘Wat moeten we dan?’ vroeg hij dringend. ‘Heeft ze je al verteld dat ze het klooster sluiten en dat zij weggestuurd wordt?’
‘Daar was ik al bang voor.’ Julia keek grimmig. ‘Het gebeurt overal. Ze zijn bang voor opstand binnen de ordes. Jullie, nonnen, zijn het ergste,’ grapte ze treurig. ‘Eten en wapens smokkelen, voortvluchtige misdadigers herbergen… Niet te vertrouwen, weet je.’
‘Maar kijk dan eens naar pastoor Kenyon!’ riep Barbara uit. ‘Hij kan overal vrijuit spreken!’
‘De laatste tijd niet meer,’ vertelde Julia. ‘Of hij is geschorst, of hij zit ergens ondergedoken.’
‘Maar sinds de dag waarop de kerk gesticht werd, hebben priesters zich al met de politiek bemoeid.’ Abban schudde vol afkeer zijn hoofd. ‘Ik ben mijn levenlang een goede katholiek geweest. Met alle respect: zijne heiligheid laat de zachte stem van God overstemmen door de harde stemmen van boze mannen.’
‘En de geestelijken luisteren naar hem,’ merkte Julia op. ‘Niemand wil de heilige vader tegenspreken; ze zijn bang dat ze vervangen zullen worden.’
‘Ik denk echt niet dat er een wachtlijst is voor priesters die naar Ierland willen komen,’ schimpte Abban. ‘Je hebt zwakke en sterke mannen, dat is alles. Zij die ons aan ons lot overlaten, zijn voor God nooit veel waard geweest.’
‘Jij zou je eigen orde moeten stichten,’ plaagde Julia.
‘Nee, bedankt. God heeft ander werk voor me. Kijk nou,’ – hij pakte de thee van het karretje – ‘de thee wordt koud.’ Hij schonk de kopjes vol en deelde ze uit. ‘Wat kun jij ons over de rechtszaken vertellen, Julia? Was je erbij?’
Ze knikte. ‘William werd door tienduizend man van zijn kamer in Westland Row gehaald en naar de rechtbank gevoerd. Het was een partijdige jury, dat wist iedereen, maar hij werd verdedigd door Isaac Butts.’
‘Die naam ken ik.’ Abban stond naast Barbara’s stoel; zijn hand rustte op haar schouder.
‘Briljante man,’ zei Julia vol bewondering. ‘Briljante toespraak. Hij heeft gewonnen: het werd vrijspraak.’
‘En meneer Meagher?’ Barbara leunde voorover. ‘Is hij ook vrijgesproken? Hij werd toch ook verdedigd door meneer Butts?’
‘Hij werd de volgende dag berecht, en Isaac sprak geestdriftiger dan ooit. Weer een waardeloze jury natuurlijk, maar er was een Quaker bij die weigerde toe te geven, dus er kwam geen veroordeling.’
‘Hoe hebben ze Mitchel te pakken gekregen?’ vroeg Abban. ‘Hij had die ouwe Robert Holmes als verdediger; we dachten echt dat hij vrij zou komen.’
‘Ze hebben hem veroordeeld onder de nieuwe Wet op Verraad,’ legde ze uit. ‘Die hadden de Whigs speciaal voor hem erdoor gedrukt in Westminster. Hij zat al een week voor de rechtszaak in Newgate. Ze namen geen enkel risico met hem – iemand moest boeten voor al die vernederende retoriek. En het hielp natuurlijk ook niet dat hij iedereen vertelde dat opruiing nog niets was en dat hij van plan was hoogverraad te plegen.’ Ze glimlachte droevig. ‘Er zat niet één katholiek in de jury, terwijl er duizenden op de lijst stonden.’
‘Werd het deportatie?’
‘Vijf jaar, naar Bermuda.’ Julia zuchtte. ‘Het is niet te geloven hoeveel soldaten Dublin binnenstromen. Clarendon is zeker bang dat hij in zijn slaap vermoord wordt.’
‘Misschien gebeurt dat ook wel.’ Abban verstevigde zijn greep op Barbara’s schouder.
‘Niet door jou.’ Julia keek hem eens aan. ‘In alle districten worden verenigingen gevormd. William zegt dat er op dit moment vijftigduizend mannen gedrild worden. Geld, wapens en officieren worden uit het buitenland verwacht, en Oud en Jong Ierland zijn bezig zich met elkaar te verzoenen. John O’Connell –’
‘Poeh!’
‘Ik weet het; de vader heeft miljoenen mannen voor de zaak geworven en de zoon heeft er miljoenen weggejaagd. Maar hij is nog altijd een bijzonder machtig man en William heeft afgesproken dat hij met hem zal onderhandelen.’
‘Onderhandelen,’ schimpte Abban. ‘Wanneer gaan we vechten? Meer hoef ik niet te weten.’
Julia zette haar kopje neer. ‘In de herfst. William zegt dat hij een baantje voor je heeft, als je dat wilt.’
‘Dat wil ik,’ zei hij onmiddellijk; daarna keek hij naar Barbara. ‘Maar hoe moet dat met haar en het kind?’
Julia beet op haar lip. ‘Weet jij al waar ze jou naartoe sturen?’
‘Nee. En ik denk niet dat ik ga trouwens.’
‘Barbara –’
‘Stil, jij.’ Ze legde haar hand op die van Abban. ‘Dit gaat alleen jou en mij aan, niemand anders.’ Ze wendde zich tot Julia. ‘Ik ga nergens naar toe zonder het kindje.’
‘Nee.’ Julia keek van de een naar de ander. ‘Dat begrijp ik. Ben je bereid de orde te verlaten?’ vroeg ze voorzichtig.
Abban en Barbara keken elkaar aan en wisselden zwijgend van gedachten.
‘Ik begrijp het.’ Julia leunde achterover in haar stoel. En toen glimlachte ze. ‘Goed dan.’ Ze klapte met een beslist gebaar in haar handen. ‘Ik heb een idee.’
Ze praatten de hele middag en avond verder, tot het schemerde en hun stemmen hees waren. Niemand sliep die nacht goed, iedereen stond bij zonsopgang op. Toen Julia vertrok, droeg ze Morgans zoon in haar armen mee.